FOAD N6b – Les 1

Hartelijk welkom bij les 1 van de cursus N6b!

1 │Spreken: de hunebedden – 5′
2 │Lezen: Typisch Nederlands – 25′
3 │Schrijven: Typisch Nederlands – 15′
4 │Grammatica: weten te – 35′
5 │Luisteren en spreken: het schoolsysteem in Nederland – 10′
6 │Woordenschat – 10′
7 │ Schrijven: een lezersbrief aan de krant – 20′

Veel succes en plezier met de les!


1│Spreken: de hunebedden – 5′

In de provincie Drenthe kun je veel hunebedden vinden: prehistorische grafmonumenten uit het neolithicum (4000-3000 v.Chr.). Ze zijn opgericht door mensen die behoorden tot de trechterbekercultuur. De cultuur wordt zo genoemd omdat er veel aardewerk, waaronder bekers in de vorm van een trechter, is gevonden. Er is niet veel over deze cultuur bekend, maar elke Nederlander kent de hunebedden.

(c) holland.com

Luister naar mijn vraag en beantwoord deze!



2│Lezen: Typisch Nederlands – 25′

Typisch Nederlands was een programma van BNNVARA, dat je nog kunt terugkijken in de mediatheek npostart.nl. Er hoorde ook een quiz bij, de Typisch Nederlands Toets. Wat weet je over Nederland? Maak ook de woordenschatoefening in de rechterkolom. Luister daarna naar mijn ingesproken antwoordmodellen.

Dit komt uit Nederlands op niveau, blz. 137-139.

Luister nu naar mijn uitleg!

Woordenschatoefening

1. Wat is belasting?
a. Geld dat je krijgt van de overheid als je een laag inkomen hebt.
b. Geld dat je betaalt aan de overheid op basis van wat je verdient.

2. Wat is een ander woord voor verschuilen?
a. verstoppen
b. verdwijnen

3. Wat is het infinitief van doodgeschoten?
a. doodschuiten
b. doodschieten

4. Wat is een ander woord voor dienen?
a. serveren
b. moeten

5. Wat is het infinitief van won?
a. winnen
b. wennen

6. Wat betekent ‘burger’ in deze context?
a. Een stukje vlees voor op een broodje.
b. Een lid van de bevolking.

7. Wat betekent ‘opkomen voor’?
a. iets of iemand verdedigen
b. in gewicht toenemen

8. Iemand die schilderijen maakt, heet…
a. een schilder
b. een schilderaar

9. Wat is het tegenovergestelde van voordat?
a. opdat
b. nadat

10. Wat is het infinitief van bestond?
a. bestaan
b. bestennen

11. Wat betekent ‘heb je’ in deze context?
a. zijn er
b. zien we

12. Wat is een ander woord voor grondstof?
a. Aarde
b. Natuurlijke materie

13. Hoe kun je ‘bij welke gelegenheid’ ook zeggen?
a. Op welke manier
b. In welke situatie

14. Wat betekent ‘aanleg’ in deze context?
a. het talent
b. de constructie

Luister nu naar mijn uitleg!


3 │Schrijven: Typisch Nederlands – 15′

Kijk nog eens naar de quiz van oefening 2. Welk van deze feiten kende je nog niet? Wat weet je uit ervaring? Welk feitje vind je het meest typisch Nederlands? En wat het minst?

Ce formulaire de contact est uniquement disponible pour les comptes enregistrés.


4 │Grammatica: weten te – 35′

Sommige werkwoorden krijgen een andere betekenis als ze combineerd worden met ‘te + infinitief’. We beginnen met ‘weten te’.

Kijk naar de voorbeelden hieronder en luister naar mijn uitleg.

Dit komt uit Beter Nederlands. De verdieping, blz. 142-144.

weten te = savoir, pouvoir, réussir à

1. Hij wist een ongeluk te voorkomen.
2. Zij weet van elk bezoek een feest te maken.

1a. Hij wist hoe hij het moest doen.
1b. Wat hij moest doen, is gelukt.

2a. Ze weet hoe ze het moet doen.
2b. Ze lukt haar ook.

Hij wist te ontsnappen.
Hij heeft weten te ontsnappen.

Hij weet zijn collega’s te overtuigen. (c) freepik

Maak nu oefening 1.

Oefening 1
1. De kinderen waren alleen thuis. Een jongetje zat met vuur te spelen. Plotseling vloog het gordijn in brand. De kinderen schrokken. Het oudste meisje wist de brand te blussen.
a. Ze heeft de brand geblust.
b. Het is niet duidelijk of ze de brand geblust heeft.
c. Ze heeft de brand niet geblust.

2. Gisteravond was de buurman op bezoek. Het gesprek ging algauw over politiek. Binnen vijf minuten wist hij me kwaad te krijgen.
a. Het lukte de buurman mij binnen korte tijd kwaad te maken.
b. Ik werd kwaad en de buurman wist het.
c. De buurman probeerde mij kwaad te maken, maar het lukte niet.

3. Toen hij een ei bakte, sloeg de vlam in de pan. Hij wist het vuur te doven door er een groot deksel overheen te leggen.
a. Hij wist hoe hij het vuur moest doven, maar hij deed het niet.
b. hij wist hoe hij het vuur moest doven, maar het is hem niet gelukt.
c. Hij legde een deksel over de pan en doofde zo het vuur.

4. Of hij iemand nu kent of niet, hij weet altijd wel een gespreksonderwerp te vinden.
a. Hij wil niet met onbekenden praten.
b. Hij kan met iedereen over van alles praten.
c. Hij kan niet met iedereen over alles praten.

5. De chauffeur wist de overstekende voetganger niet te ontwijken.
a. Hij overreed de voetganger.
b. Hij overreed de voetganger niet.
c. Hij kon de voetganger overrijden, maar hij deed het niet.

Luister nu naar mijn ingesproken antwoordmodel.

Maak nu de volgende oefeningen en stuur je antwoorden aan me op!

Oefening 2 Zet de volgende zinnen in de voltooide tijd.

Voorbeeld
Marie weet er een leuke vakantie van te maken.
Marie heeft er een leuke vakantie van weten te maken.

1. Ze weet altijd met weinig geld rond te komen.
2. Met een taxi weet hij de trein nog wel te halen.
3. Hij wist de belasting flink op te lichten.
4. Onze kat weet altijd het warmste plekje te vinden.

Oefening 3 Formuleer de volgende zinnen met weten te

Voorbeeld
Ze hebben hun best gedaan, maar ze konden het probleem niet oplossen.
Ze wisten het probleem niet op te lossen.

1. Ze kunnen zich met hun Nederlands al aardig redden.
2. Het lukt haar altijd iedereen aan het lachen te krijgen.
3. Hij kon met heel veel moeite de bibliotheek vinden.
4. Heb je die trein nog kunnen halen?
5. De cabaretier slaagde er niet in het publiek te boeien.
6. De kat had na eindeloos proberen de kast opengemaakt.
7. Na veel vragen vond ik eindelijk het adres.
8. De puzzel was moeilijk, maar zonder hulp heeft hij hem opgelost.

Oefening 4 Maak zinnen met de volgende woorden. Geef aan dat de actie inspanning kostte door weten te te gebruiken.

twee overvallers – uit de gevangenis ontsnappen
Twee overvallers wisten uit de gevangenis te ontsnappen.

  1. de leraar – het moeilijke woord uitleggen
  2. het kind – altijd zijn zin krijgen
  3. de vrouw – met weinig geld toekomen
  4. de minister – een miljoen bezuinigen
  5. de vrouw – het kind uit het water redden
  6. de voorzitter – ons van zijn gelijk overtuigen

(c) pressfoto, freepik
(c) freepik

Ce formulaire de contact est uniquement disponible pour les comptes enregistrés.


5 │Luisteren en spreken: het schoolsysteem in Nederland – 10′

In de cursus N3b hebben we al gesproken over het Nederlandse schoolsysteem. Als kinderen 4 jaar zijn, gaan ze naar de basisschool. Daarna gaan ze, gebaseerd op de eindtoets en hun prestaties in de klas, naar het VWO, de HAVO of het VMBO. Met een VWO-diploma kun je naar de universiteit, met een HAVO-diploma naar het HBO en met een VMBO-diploma naar het MBO.

(c) Wat leuk! B1.

VWO = voorbereidend wetenschappelijke onderwijs
HAVO = hoger algemeen vormend onderwijs
VMBO = voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs
WO = wetenschappelijk onderwijs (universiteit)
HBO = hoger beroepsonderwijs
MBO = middelbaar beroepsonderwijs

Het VMBO is – op het praktijkonderwijs na – het laagste niveau binnen het middelbaar onderwijs. Veel ouders zien hun kinderen liever op de HAVO of het VWO. Meester Bart werkt op het VMBO en pleit voor meer waardering voor zijn leerlingen en de VMBO-docenten.

Bekijk het filmpje. Behalve meester Bart zie je ook politicus Jesse Klaver van GroenLinks. Het filmpje is door deze partij gemaakt voor hun politieke campagne.

het eindexamen = dit is het laatste examen van het VWO, de HAVO of het VMBO.
er is geen haan die er naar kraait = niemand interesseert zich ervoor
ik ben (n)iets waard = je (ne) vaux (pas) quelque chose
stappen zetten = prendre des mesures
de categoriale gymnasia = vwo + Latijn/Grieks
de ontmoetingsplek = le lieu de rencontre
het is zonde = c’est dommage
stapelen = suivre une formation après l’autre
uit den boze = hors de question
nastreven = poursuivre

Meester Bart zegt dat zijn leerlingen de motor van de samenleving zijn. Zij verdienen volgens hem ook aandacht in de krant voor hun eindexamen, een mooi gebouw en goede docenten. Vind jij dat er in Frankrijk voldoende waardering is voor mensen die praktisch geschoold zijn?



6 │ Woordenschat – 10′

In les 2 zullen we een tekst lezen waarin onderstaande woorden voorkomen. Maak de oefeningen ter voorbereiding op het lezen.

Dit komt uit Nederlands op niveau, blz. 140.

Oefening 1 Zoek de tegenstellingen bij elkaar.

1. meerderheid
2. mislukken
3. platteland
4. bevorderen

a. tegenhouden
b. minderheid
c. slagen
d. stad

Oefening 2 Welke woorden betekenen ongeveer hetzelfde?

1. ondersteunen
2. gemengd
3. werkelijkheid
4. verhouding

a. realiteit
b. relatie
c. helpen
d. heterogeen

Oefening 3 Welke preposities horen er bij de werkwoorden?

1. in aanraking komen, omgaan, omspringen ___________
2. kiezen, verantwoordelijk zijn, zich inzetten ___________
3. wijden, zich aanpassen ___________
4. inspelen, overschakelen, recht hebben, trots zijn ___________

Het platteland. (c) wirestock, freepik

Luister dan nu naar mijn ingesproken antwoordmodel.


7 │ Schrijven: een lezersbrief aan de krant – 20′

Je hebt het betoog van Meester Bart op televisie gezien en je schrijft een brief aan de krant waarin je uitlegt waarom je het (niet) met hem eens bent. Geef ten minste drie argumenten voor je standpunt.

Ce formulaire de contact est uniquement disponible pour les comptes enregistrés.

8 │ Administratieve taak – 5″

Tot slot vraag ik je om te bevestigen dat je deze les hebt gevolgd. Kopieer de tekst en vul je naam en de datum in. Stuu de tekst dan op.

Je confirme par la présente que je, [prénom] [nom], ai suivi la leçon 1 du cours N6a.
[JJ-MM-AAAA]

(c) Aycatcher, Adobe Stock

Ce formulaire de contact est uniquement disponible pour les comptes enregistrés.


Gefeliciteerd!

Je hebt de eerste les van de cursus N6b afgerond!

Hartelijke groeten,

Jacomijn